Concert Mullova & Bezuidenhout

10 januari 2012

dinsdag 10 januari 2012 20.15 uur Doopsgezinde Kerk, Frankestraat 24 Haarlem

Viktoria Mullova bespeelde haar G.B. Guadagnini barokviool uit 1750 met een barokstok van Walter Barbiero. Mullova’s overstap Kopie naar Conrad Graff 1825een jaar of tien geleden, naar de barokviool trok internationaal veel aandacht.

Kristian Bezuidenhout zou aanvankelijk een kopie naar een fortepiano van Conrad Graf uit 1825 bespelen. Een fortepiano die in 1989 is gebouwd door Rodney Regier en vervolgens in 2002 is gemodificeerd door Edwin Beunk en Johan Wennink. Deze fortepiano is ondermeer gebruikt voor de Mendelssohn-opname van Bezuidenhout.
fortepiano Lagrassa ca.1815
Maar op de avond zelf bleek de eerder voor veelvuldige opnamen en concerten gebruikte originele Lagrassa uit ca.1815 beschikbaar, eveneens uit de collectie Beunk.

Enkele perscitaten over Viktoria Mullova:
‘Not only an astonishing violinist and probingly individual musician but an unsurpassed communicator.’
(Daily Telegraph)

‘Even today there appear to be few star violinists prepared to give gut strings and a ‘period’ approach a try. Viktoria Mullova has not only been doing this for years, but also shows a profoundly un-diva-ish appreciation of the way the violin and the piano changes in these sonatas.’  (BBC Music Magazine)

‘Among mainstream big-name violin soloists, Viktoria Mullova is rare in her enthusiasm for period style and historical practice.’ (Hugh Canning, The Sunday Times)

‘Bij Mullova, die na haar ouderwets-klassieke scholing haar voordeel heeft gedaan met de inzichten uit de historische muziekpraktijk, hoor je nog de Russische bereidheid om – binnen de grenzen van dat nieuwe stijlbesef – tot het uiterste te gaan.’ (Fritz van der Waa, Volkskrant)

Klik op de pijl hieronder voor een video van Viktoria Mullova die tijdens een galaconcert op 9 oktober 2009 in de Nikolaikirche in Leipzig de Ciaconna van Bach uit de Partita nr.2 BWV1004 op haar barokviool speelde. Met het concert werd herdacht dat precies twintig jaar eerder de vreedzame revolutie tegen het DDR-regime begon met een concert in diezelfde Nikolaikirche begon.

Enkele perscitaten over Kristian Bezuidenhout:
“Kristian Bezuidenhout is een fenomeen. Hij speelt pianoforte met de puurheid van een kind en de muzikale intelligentie van een genie… Hij vertelt zijn muzikale verhaal met zoveel spontane overgave, toewijding en fantasie, dat zelfs de grootste tegenstander van de pianoforte aan zijn lippen hangt.”
(NRC Handelsblad)

“Lavish; ruminative; remarkably free…with free-wheeling ornamentation: superb.” (New York Times)

“Bezuidenhout played with vigor, variety and color: extraordinary…and immensely expressive.” (Boston Globe)

“Bezuidenhout is a joy to hear and thrilling to watch…every note he played was lovingly produced, and one suspects we’ll be hearing much more from him.”
(Democrat & Chronicle)

Programma

Ludwig van Beethoven (1770-1827)

Sonate voor piano en viool nr. 4 in a, op. 23
– Presto
– Andante scherzoso, più allegretto
– Allegro molto

Sonate voor piano en viool nr. 3 in Es, op. 12 nr. 3
– Allegro con spirito
– Adagio con molt’espressione
– Rondo: Allegro molto

Pauze

Sonate voor piano en viool nr. 9 in A, op. 47, “Kreutzer”
– Adagio sostenuto – Presto – Adagio
– Andante con variazioni
– Finale: Presto


Toelichting:

Sonate voor piano en viool nr. 3 in Es, op. 12 nr. 3
Het lijkt zo eenvoudig: een vioolsonate is een sonate voor viool, begeleid door een toets­instrument. Toen Beethoven in de jaren 1797-98 zijn drie aan Antonio Salieri opgedragen Sonates opus 12 componeerde, stonden de zaken er echter nog heel anders voor. Ruim dertig jaar eerder had Mozart zijn eerste sonates voor de combinatie van toetsinstrument en viool voorzien van de titel Sonates pour le clavecin qui peuvent se jouer avec l’accompagnement de violon. Met andere woorden, de sonates konden zonder probleem op klavecimbel alleen worden gespeeld – begeleiding door de viool was optioneel. Beethoven schaarde zich in de traditie van de pianosonate met vioolbegeleiding, maar de aanduiding Drei Sonaten für das Cembalo oder Fortepiano mit einer Violine duidt er al op dat in de Sonates opus 12 de viool niet zonder meer weggelaten kon worden.

De derde Sonate van Beethovens opus 12 is licht en vrolijk, ja zelfs uitgelaten van toon. Het eerste deel, allegro con spirito, opent met pianoarpeggio’s, waarna de viool het tweede thema introduceert. Het is echter de piano die met zijn virtuoze partij dit deel overheerst. Ook in het tweede deel, het expressieve en melodieuze adagio, neemt de piano het voortouw. Dit prachtige deel lijkt met zijn combinatie van innige lyriek en diepzinnigheid vooruit te wijzen naar Beethovens latere composities en naar de romantiek. In het afsluitende rondo, allegro molto, waarin de thema’s voortdurend uitgewisseld worden tussen de beide instrumenten, wanen we ons echter weer in de wereld van Mozart en Haydn.

Sonate voor piano en viool nr. 4 in a, op. 23
Beethoven schreef zijn vierde en vijfde sonates voor piano en viool allebei in de periode 1800-01 en het lijkt oorspronkelijk de bedoeling van de componist te zijn geweest de beide werken als één opus uit te laten geven. Maar door een vergissing van de drukker werden de vioolpartijen van de twee sonates in verschillende formaten gedrukt, wat een gecombineerde uitgave onmogelijk maakte. De vierde sonate kennen we nu derhalve als opus 23, de vijfde als opus 24. Vergeleken bij opus 24, de beroemde Frühlingssonate, is opus 23 een betrekkelijk onbekend werk. Het contrast met de zonnige lyriek van opus 24 is treffend en het is waar­schijnlijk te wijten aan de grimmige mineurstemming van opus 23 dat deze sonate een beetje kan worden gezien als het zwarte schaap onder zijn genregenoten in Beethovens oeuvre.

De sonate opent met een snel deel, presto, in voor een openingsdeel ongebruikelijke zes-achtste maat. De onrustige mineurstemming wordt nog verhevigd door het feit dat Beethoven afziet van een contrasterend tweede thema in majeur: in plaats daarvan wordt er gemoduleerd van a klein naar e klein. Het deel is opgebouwd uit fragmenten waarin vooral het contrast tussen staccato motieven en een lyrischer, melancholiek thema een rol speelt. Tegen het einde, wanneer we de recapitulatie van het hoofdthema verwachten, breekt Beethoven met de conventies door plotseling een geheel nieuwe melodie te introduceren, alvorens terug te keren tot het materiaal uit de openingsmaten. Het deel eindigt met een aantal mineurakkoorden, waaruit alle energie lijkt weg te stromen. Het tweede deel, andante scherzoso, più allegretto, is eveneens ongewoon. Het hortende openingmotief transformeert al gauw tot het gedecideerd klinkende subject van een driestemmige fuga, en we zouden even in de veronderstelling kunnen verkeren dat we een thema met variaties te horen krijgen. Maar nee, Beethoven introduceert nieuwe thema’s en, ondanks de op het eerste gehoor rapsodische opzet van dit deel, blijkt het zich in grote lijnen naar de klassieke sonate­vorm te voegen. Het derde deel, allegro molto, grijpt terug op de gemoedsgesteldheid van het eerste deel. In dit rondo, met zijn aaneenschakeling van contrasterende thema’s, modu­leert Beethoven er echter lustig op los naar majeurtoonsoorten. Het deel is opgebouwd als een rondo, met de vorm ABACADABCDA. Het A-thema wordt gedomineerd door toonladders en het D-thema zou ontleend kunnen zijn aan dat van de finale van Mozarts Jupitersymfonie (nr. 41), waaraan het sterk doet denken. Evenals het eerste deel eindigt de finale met enkele krachteloze akkoorden, alsof de muziek is moegestreden – een schril contrast met de trionfantelijke slotmaten waarmee de meeste sonates eindigen.

Sonate voor piano en viool nr. 9 in A, op. 47, “Kreutzer”
In 1803 vond de première van Beethovens Opus 47 plaats. Het was zijn negende sonate voor viool en piano. De componist verkeerde inmiddels – al was hij zich daar zelf natuurlijk niet van bewust – in wat musicologen later zouden aanduiden als zijn “middenperiode”, die duurde van 1803 tot 1814. Hoewel Opus 23 en Opus 47 slechts twee jaar na elkaar tot stand kwamen, is het verschil tussen de beide sonates illustratief voor de snelle ontwikkeling die Beethoven ­– en in zijn kielzog de Europese muziek – in deze jaren doormaakte.

Van Beethovens tien vioolsonates is dit verreweg de beroemdste, maar zijn bijnaam, “Kreutzersonate”, is uiteindelijk wellicht nog beroemder geworden dan de sonate zelf. Er zullen maar weinig composities zijn die hun naam via een roman hebben overgedragen op een andere compositie, maar dit is precies wat er gebeurd is in het geval van de “Kreutzersonate”. Beethovens compositie vervult een sleutelrol in de gelijknamige roman van Lev Tolstoy, die op zijn beurt de inspiratie vormde voor Leos Janáčeks Eerste Strijkkwartet uit 1923, die we derhalve ook als “Kreutzersonate” kennen. Toch had de geschiedenis maar een kleine wending minder hoeven maken of we hadden deze sonate gekend als de “Bridgetowersonate” of zelfs, indien Beethovens oorspronkelijke en naar huidige maatstaven niet bijzonder politiek-correcte benaming ingang zou hebben gevonden, als de “Mulattensonate”.

George Augustus Polgreen Bridgetower (1778/80-1860) was een Afro-Poolse violist die een groot deel van zijn leven in Engeland doorbracht. Zijn vader beweerde van koninklijken Afrikaansen bloede te zijn, maar was waarschijnlijk afkomstig van Barbados, en in dienst gekomen van Haydns broodheer, prins Esterházy. Zijn moeder was een Zwabische. George getuigde al op jonge leeftijd van een uitzonderlijk violistisch talent en gaf concerten in onder meer Parijs en Londen, waar in 1791 de prins-regent (de latere koning George IV) zijn beschermheer werd en hem in staat stelde zijn studie voort te zetten. Na een bezoek aan zijn moeder in Dresden in 1802 deed hij Wenen aan, waar hij Beethoven leerde kennen en met hem optrad. Bridgetower maakte zo’n indruk op de componist, dat deze zijn Opus 47 aan hem opdroeg. Naar verluidt voorzag de componist de sonate van de naam Sonata mulattica composta per il mulatto Brischdauer, gran pazzo e compositore mulattico (Mulattensonate, gecomponeerd voor de mulat Brischdauer [=Bridgetower], grote dwaas en mulatten­componist).

De première vond plaats op 24 mei 1803 in het Augarten Theater. De inkt was nauwelijks droog en Bridgetower moest zijn partij deels over de schouder van de componist meekijkend van blad spelen. Daarbij maakte hij enkele aanpassingen in zijn partij, die Beethoven enthousiast overnam en in de definitieve versie van de sonate opnam. Kort hierna kregen de beide musici echter ruzie, nadat Bridgetower een dame had beledigd die tot Beethovens vriendenkring bleek te behoren. Uit woede verbrak de componist het contact met Bridgetower en droeg zijn sonate op aan de gevierde violist Rodolphe Kreutzer (1766-1831). Deze weigerde echter de sonate te spelen, omdat zij reeds gespeeld was, en bovendien onspeelbaar en onbegrijpelijk zou zijn. Wanneer we Opus 47 vergelijken met de sonates die Beethoven slechts enkele jaren eerder componeerde is zijn oordeel misschien niet eens zo verbazingwekkend. Ironisch genoeg kennen we nu Kreutzers naam dus vooral nog dankzij een werk dat hij nooit heeft uitgevoerd.

De inleiding tot het eerste deel, adagio sostenuto, laat meteen geen enkele twijfel bestaan over de prominente rol van de viool in deze sonate. De violist intoneert, onbegeleid, enkele majeurakkoorden en even zouden we kunnen denken dat er een prelude voor viool solo van Bach begint. Dan beantwoordt de piano de openingsmaten van de viool, en binnen twee akkoorden slaat de stemming om naar mineur en naar een onmiskenbaar romantische klankwereld. Het is verbluffend hoeveel spanning Beethoven met deze opeenvolging van akkoorden weet te creëren. Na dit inleidende adagio barst dan plotseling het presto los. Een furieus en opzwepend deel met hoogstvirtuoze partijen voor zowel de viool en de piano. Dit is duidelijk de stilo molto concertato waarvan Beethoven gewag maakt op de titelpagina. Het contrast met het tweede deel, andante con variazioni, zou nauwelijks groter kunnen zijn. Een vredige melodie in F groot brengt een weldadige rust na het geweld van het eerste deel. Deze melodie blijkt de basis voor vijf variaties. In de eerste twee zijn respectievelijk de piano en de viool dominant en wordt het thema beetje bij beetje verlevendigd en opgesierd. De derde variatie staat in mineur en is doordrenkt van weemoed, maar in de vierde keert de zorgeloze, speelse stemming van de eerdere variaties terug. De vijfde variatie is het langst en bevat de mooiste maten van dit deel. Geen virtuoze uitsmijter, zoals we misschien zouden verwachten als bekroning van een serie variaties, maar een innige dialoog die allengs lijkt op te lossen in het niets. Een zwaar akkoord kondigt vervolgens het derde deel, presto, aan. Dit deel is een tarantella in zesachtste maat, die Beethoven aanvankelijk had gecomponeerd voor een eerdere sonate in A groot, namelijk Opus 30 nr. 1. Deze wilde dans met zijn demonische connotaties vormt echter een ideale finale van deze virtuoze en in meerdere opzichten tot de verbeelding sprekende sonate en besluit het werk op triomfantelijke wijze.

Jan Kunst, medewerker Bruno Klassiek